Sicilië is het grootste eiland in de Middellandse Zee. Met een beplante oppervlakte van 200.000 hectare telt het eiland bijna evenveel wijngaarden als heel Argentinië. En dat niet alleen, Sicilië biedt uitzonderlijke wijnen die zich met de internationale top kunnen meten.
De belangrijkste druivensoorten die op Sicilië worden gebruikt zijn de inheemse Nero d’Avola en Catarratto. Ook Grecanico, Alicante (Grenache), Perricone, Nocera en Frappato zijn veel te vinden. Nerello Mascalese en Nerrello Cappuccio zijn in termen van volume niet groot, maar wel erg belangrijk in het gebied rondom de Etna.
De Grieken, Arabieren, Feniciërs en Italianen hadden in het verleden allemaal de overhand over Sicilië. Hoewel de Grieken hun wijnbouwtechnieken meebrachten, maken de Sicilianen al sinds 4000 voor Christus wijn.
Het klassieke mediterrane klimaat van Sicilië, dat gezegend is met een constant stralende zon en een gematigde regenval is erg geschikt voor het verbouwen van wijndruiven. Het warme en droge klimaat zorgt ervoor dat schimmel en meeldauw beperkt blijft, vooral in gebieden die profiteren van een koele zeewind.
Ironisch genoeg speelde de bijna perfecte wijnbouwomstandigheden een belangrijke rol in de ondergang van de Siciliaanse wijn aan het eind van de vorige eeuw. Door deze goede omstandigheden hadden de boeren altijd al een hoge opbrengst. Toen de Italiaanse overheid ook nog eens subsidies aanbood voor het nog efficiënter maken van het wijnbouwproces, om zo nog meer opbrengst te genereren leidde dat tot smaakloze wijnen en een kwaliteitsdaling die al snel het vertrouwen van de consument beÏnvloedde. Gelukkig is de reputatie inmiddels, terecht, hersteld en is Sicilië nu een van de meest veelbelovende en interessante wijngebieden van Italië.